Te bewijzen :
voorbeeld voor n = 31.23−1 + 2.23−2 + 3.23−3 = 24 − 5   ⇔  4 + 4 + 3 = 16 − 5
Bewijs :
Deel I : Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 is
LL = 1.21-1 = 1.1 = 1 (de eerste term)
RL = 21+1 − (1+2) = 4 − 3 = 1
Nu gaan we bewijzen dat  S( k ) ⇒  S( k+1)
m.a.w. dat als de stelling geldt voor n = k, ze ook zal gelden voor  n = k + 1
Deel II : Gegeven : ( I.H.)
Te bewijzen :
Bewijs : LL =
__
__ = 2.[2k+1 − (k+2) ] + k + 1
__ = 2k+2 − 2k − 4 + k + 1
__ = 2k+2 − (k + 3) = RL   Q.E.D.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 1 (Deel I),
n = 2 (Deel II), n = 3 (Deel II), n = 4 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP